divider-free-img.png

De ontstaanswijze van de homeopathie

De naam homeopathie komt van de latijnse worden Homoios en Pathos wat “gelijkend”en “lijden”betekenen. Bij de oude Grieken en Egyptenaren was al bekend 1200 jaar voor Christus dat men een zieke kon genezen door hem een middel te geven dat bij een gezond persoon een gelijksoortige ziekte kan opwekken.
Permanente genezing bereik je dus door ‘gelijksoortig’te handelen.
Als voorbeeld: als vuur je schade brengt, dan is vuur ook het geneesmiddel.
Het is similimum, het gelijksoortigheidsprincipe = het gelijke met het gelijke genezen
Het lichaam kan genezen als het wordt geconfronteerd met een gelijksoortige ziekteprikkel. Het lichaam wordt hierdoor aangezet tot zelfgenezing. De genezing is afkomstig van deze gelijksoortige ziekteprikkel, maar de reactie is van het organisme zelf. Men geneest uiteindelijk zichzelf.

Het was Samuel Hahnemann, ruim 180 jaar geleden, die de naam homeopathie toekende aan de genezing langs deze weg. Hij onderzocht verschillende stoffen door deze in eerste instantie zelf in te nemen en later ook door andere gezonde proefpersonen om zo hun exacte werking te leren kennen.
Deze geneesmiddelenproeven bij een grote groep gezonde mensen gaven een totaalbeeld van wat een stof teweegbracht, ook wel het geneesmiddelbeeld van een stof genoemd. Daarna konden ze voor gelijksoortige ziektebeelden gebruikt worden.
Dit geneesmiddelbeeld omvat alle klachten, symptomen die een stof in zich heeft zowel fysiek, emotioneel, mentaal als spiritueel.
Deze testresultaten zijn ook voor het dier te gebruiken.

Hahnemann streefde na een milde genezing. Om die reden was het noodzakelijk bepaalde stoffen verdunt te gebruiken omdat ze in pure vorm te heftige reacties opwekten of te giftig waren.
Sommige stoffen zijn echter moeilijk te verdunnen (bijvoorbeeld metalen). Hahnemann ontwikkelde het idee dat als je een stof intensief in contact laat komen met een andere neutrale stof ( hij koos melksuiker) dat deze laatste de werking/energie van de stof over zou nemen = dynamiseren = potentieren.
Omdat de resultaten hiervan zo goed waren ging hij dit op alle middelen toepassen.
Hij ontdekte dat door een middel te verdunnen de kracht/energie van het middel toenam.
Daarnaast ontdekte hij ook dat een middel in kracht nog verder kon versterken door intensief te schudden op harde ondergrond bij elke verdunning.
Hoe groter de verdunning (hoge potentie) hoe sterker de werking / effect van desbetreffend middel.

De homeopathie gebruikt verscheidene basisstoffen:
– mineralen bijvoorbeeld goud, arsenicum, kwik en zwavel
– plantaardige basisstoffen bijvoorbeeld belladonna, berberis, thuja en andere
– dierlijke substanties bijvoorbeeld apis(bijengif), lachesis( slangengif), spongia (de diepzeezwam) en andere

Potenties
Er zijn verscheidene potenties die bereid worden door de basisstoffen te verdunnen en te schudden. Door dit proces neemt de intensiteit van de geneeskracht van de stof toe.
Dus hoe hoger de verdunning des te hoger de potentie, des te sterker is de kracht en werking van de betreffende stof.

D potentie: 1 deel stof vermengd met 9 delen water/alcohol en 100x krachtig schudden.

C potentie: 1 deel stof vermengd met 99 delen water/alcohol en 100x krachtig schudden.

LM-potentie: potentieren to C3 potentie en dan steeds met en factor 50.000 verdunnen.

D-potenties werken veel korter dan C potenties.

D potentie worden vooral bij dieren toegepast.

Over het algemeen is een D6 potentie het meest geschikt voor een thuisbehandeling.